Op mijn paarse badslippers

Even een situatieschets: Het is 9 uur in de ochtend. Over mijn schouder hangt een handdoek en in mijn hand heb ik een tandenborstel geklemd. Zonder enige gêne loop ik met een nog verward hoofd van de slaap op mijn felle paarse badslippers richting het toiletgebouw. De lucht is blauw en het zonnetje schijnt.

Kamperen. Alleen al bij het horen van dit woord komen bij sommige mensen de horrorgedachten naar boven: slapen op een harde, koude grond, een vies sanitair, alleen maar insecten om je heen en zo kan ik nog wel even doorgaan. Hoewel dit werkwoord door sommige mensen wordt vergeleken met 'de hel op aarde,' kan ik er geen genoeg van krijgen. Zet mij in een campingstoel, duw een boek in mijn handen met de zon op mijn snoet en ik ben een gelukkig mens.    

Het fascineert me hoe de camping een kleine leefomgeving representeert. Mensen zeggen 'hallo' en ''goeiedag.'' Ze delen hun verhalen, maar laten je daarna ook weer met rust. Er ontstaat een gevoel van verbroedering en gemoedelijkheid, wanneer jij je tanden staat te poesten naast een wildvreemde of ziet dat de was onder je tent is gezet door de buren toen je even weg was en het begon te regenen.   

De dagen zijn gevuld met kleine rituelen; het koken op een gasbrander, afwassen in een klein teiltje, hele dagen doorbrengen in de buitenlucht. Even terug naar de basis. Op de achtergrond hoor ik de radio die wat woorden brabbelt in een onbekende taal, de wifi werkt niet en mijn telefoon staat uit. Geen schermen, geen moeilijke keuzes, gewoon even niks. In dat primitieve zit voor mij geluk. De wereld staat even stil en wordt beperkt tot het grasveldje voor je. Even de tijd nemen. Even afzonderen. Dat is niet erg. De wereld blijft toch wel doordraaien.   

Imme